Zoeken in deze blog

dinsdag 30 juni 2015

1949. Storm


1949. De mode toen


1949. Romantische Italiaanse prent over het Oostendse vissersleven.


Het staketsel en de dijk in 1949


1949. Het station


1949. Mariakerke bad


1949. De Visserskaai


1949. Het overlijden van James Ensor.

James Ensor (1860-1949) werd geboren in Oostende en stond afgebeeld op de briefjes van 100 frank. Hij was een Belgische kunstschilder en stichtte samen met enkele andere kunstenaars in 1883 Les XX (Les Vingt). Deze groep rebelleerde tegen de verouderde academische standaarden. Ensor behoorde bij 'het symbolisme'. Hij schilderde onder andere 'De intocht van Christus in Brussel'

1949. De geboorte van Dikke Mathille !!!!












"DE ZEE" of "Dikke Mathille" werd gemaakt door de beeldhouwer GRARD.
Een der eerste voorstudies in klei van "De Zee". Ten einde het te bewaren werd het rond 1990 in brons gegoten .
Deze "Liggende figuur / De Zee" werd gemaakt in gips in 1940 door de beeldhouwer GRARD. Dit is niet bewaard gebleven. Grard hernaam deze studie voor het realiseren van het definitieve beeld.
Een liggende baadster op het strand zou het vertrekpunt geweest zijn !
"De Zee" (brons) is ontstaan rond 1949.
Het beeld "De Zee" werd op 29 april 1955 langs de Oostzijde van het Kursaal geplaatst.
Het duurde niet lang of de Oostendenaars doopten het schone kind met de naam "Dikke Mathille".
"De Zeewacht", in die tijd zeer reactionair, zwengelde de publieke discussie aan met het beeld te beschrijven als een "naakte vrouw met loerdige vormen".
Mei 1955 : In de lokale kranten en vooral in "De Zeewacht" gaven vele lezers hun ongenoegen te kennen over "de verwildering der zeden".
Studenten van een katholieke instelling schilderden een broekje om haar "wulpse" naakheid te bedekken.
In de nacht van maandag op dinsdag 21 juni werd de politie verwittigd dat een drietal mannen bezig waren met een crick het beeld van zijn plateau te lichten om het te laten neerstorten op de dijk.
Het drietal werd gevat. De aanvoerder (C.D.K.) was een C.V.P. schepen uit Gistel en leider van de plaatselijke Kajottersbeweging.
De KAJ manifesteerde dikwijls om stenen te gooien naar "Dikke Mathille".
"De Zeewacht" van 27 mei 1955 :
Het stadsbestuur heeft tijdens een intieme plechtigheid Mathille tot "Schepen der Openbare Zedelijkheid uitgeroepen".
In mei 1961 krijgt "Dikke Mathille" een echt broekje en BH aangepast.
Tijdens de harde winter van 1962/1963 lag "Dikke Mathille" onder een dikke laag sneeuw.
De gemeenteraad van vrijdag 29 april 1964 beslist om haar op een meer discrete plaats te leggen in het Leopoldpark op de plaats waar vroeger het bloemenuurwerk was. Men dacht haar zo te beschermen tegen vandalen.
In februari 1965 verhuist "Dikke Mathille" definitief naar haar huidige ligplaats.
Tijdens de verkiezingen van 1965 vraagt men geen "kopstem" maar een "gatstem" uit te brengen !
Een bepaalde politieke partij maakt van de gelegenheid gebruik om het nummer van de partij op haar achterwerk te schilderen.
Het mooie kind zal nog dikwijls belaagd worden.
Verschillende malen heeft men kilo's waspoeder in het bassin gegooid bij wijze dat "Dikke Mathille" verdween onder meters hoge schuimvlokken.
In 1971, bij de invoering van de BTW, heeft de "Bond der Middenstanders" tijdens een protestactie haar met een pamflet bedacht waarop stond : "Je zoudt er een kind van kopen".
In augustus 1972 vondt "De Zeewacht" een nieuwe naam uit voor het beeld : "Offer aan de Zee" ! Wat men daarmee bedoelde is onduidelijk.
Langzaamaan werd het toch rustig rond haar.
Na de restauratie van het Kursaal in 2006 wilde men "Dikke Mathille" terug op haar originele plaats leggen.
Het stadsbestuur besliste echter haar te laten liggen, aangezien zij sinds jaren deel uitmaakt van het aanzicht van Oostende.
HUGO CLAUS BEDACHT HAAR MET DIT GEDICHT :
Beeld in Oostende
Eens lag zij gewend naar de zee
Gereed met haar goddelijke reet.
Jeugdgroeperingen gooiden stenen naar haar ogen
of verfden haar buik in de menie.
Heren der gemeente interpelleerden want zij beefden
omdat haar - en hun - schaamte zichbaar was.
"Want is dit, heren, tegenover de vele vreemden
die in onze stad roulette komen spelen
het beeld van onze vrouwen,
dit krolse vlees, deze kronkelende wilde ?"
Mondgemeen noemt men haar de dikke Mathilde.
Zij ligt nu lager, in een plantsoen,
en wordt niet meer aangeraakt.
Alsof de verblufte weerzin door haar nabijheid stokt,
alsof de glans van haar flanken verschrikt.
Zij ligt schotvrij voor de gapers,
zij wekt de kei in hun kruis
en in hun blik het gebed : "O, gebenedijde, o mocht ik u
ongestraft berijden."
(bedankt dezwerfkat.be)

De Kapellebrug, met een testtram, in 1949

(collectie Eddy Geuvels)

De oom en tante van James Ensor hadden in de Vlaanderenstraat een souvenirwinkel. James woonde er van 1916 tot aan zijn dood in 1949.

(collectie Egide Vanhooren)

1949 : tram komende vanuit De Panne, aan het Marie-Joséplein

(collectie Egide Vanhooren)

zondag 28 juni 2015

Het derde handelsdok

Op de plaats van het derde Handelsdok, dat in 1948 werd gedempt, begon in 1955 de bouw van het huidig Stadhuis. Rechts op de achtergrond, een gedeelte van de Stockholmstraat, vanaf de Spoorwegstraat (links) tot aan de Amsterdamstraat (rechts). (collectie Marina Baillière)

Op 18 september 1948 werd bij de scheepswerf “Cockerill Yards” te Hoboken een eerste carferry te water gelaten.

Op 18 september 1948 werd bij de scheepswerf “Cockerill Yards” te Hoboken een eerste carferry te water gelaten. Aanvankelijk kreeg het de naam “Car-ferry”, maar naderhand (in 1952) werd het herdoopt in “Pinses Josephine Charlotte”.




1948. Bloemenuurwerk


1948. "België in vrede en oorlog" : scene uit de Oostendse Revue

(collectie De Plate)

1948. Het Stedelijk Conservatorium.

Het Conservatorium is een begrip in Oostende. Gestart met 49 leerlingen in 1849, groeide de toenmalige muziekschool snel uit tot een vaste waarde in het muzieklandschap. Na amper 40 jaar was het leerlingaantal zowat vertienvoudigd.

1948. Beslissing om het nieuwe Kursaal te bouwen naar het ontwerp van Leon Stijnen.

Weinig Belgische architecten hebben een zo markant en verscheiden oeuvre nagelaten als Léon Stynen (1899-1990). Hij was een gezaghebbend vertegenwoordiger van het modernisme in België. Zijn naam en faam dankte hij niet alleen aan de omvang en de kwaliteit van zijn oeuvre, maar ook aan zijn rol in het architectuuronderwijs en in de beroepsverenigingen van architecten.

Stynen startte zijn carrière met een aantal wedstrijdontwerpen in een Berlagiaanse stijl, zoals een oorlogsmonument in Knokke (1921). Intussen bouwde hij cottages en art-decowoningen, -winkelhuizen en -appartementsgebouwen in Antwerpen, Brussel en Knokke. Vanaf midden jaren 1920 verdiepte Stynen zich in de ideeën en de realisaties van de avant-garde en trachtte die in een Belgische context te verwezenlijken. Dit blijkt onder meer in de woningen Verstrepen in Boom (1927) en Wuyts in Brasschaat (1928), waarin hij een expressieve volumewerking hanteerde.

Met zijn laatste ontwerpen voor het casino van Knokke (1928) koos hij resoluut voor het internationale modernisme. In de vele opdrachten voor woningen, appartementsgebouwen, cinema’s, scholen, rustoorden en kantoorgebouwen die hierop volgden, putte hij volop uit het jargon van het ‘nieuwe bouwen’. Op de Antwerpse wereldtentoonstelling van 1930 voerde hij enkele markante projecten uit, waaronder het paviljoen De Dekoratieve Kunsten, een sierlijk volume met pakketbootallures, en het uiterst elementaire paviljoen De Beukelaer. Hoogtepunten in deze periode waren de Elsdonckresidentie in Wilrijk (1933) en het rustoord Hof ten Bos te Brasschaat (1937). Te vermelden zijn ook nog zijn eigen woning in de Tentoonstellingswijk in Antwerpen (1932), de cinema Rex in dezelfde stad (1934), de woningen Van Parys (1933) en De Beukelaer (1936) in Schoten en in Brasschaat en een groep van zes eengezinswoningen op de Antwerpse Linkeroever (1939). Op het einde van de jaren 1930 verrijkte hij zijn vormentaal met natuurlijke materialen. Zo paste hij onder meer in de woning Van Thillo (Ekeren, 1937) en in het casino van Chaudfontaine (1938) een gevelbekleding in leisteen toe.

Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal opdrachten toe, zodat versterking aangewezen was. Samen met Paul De Meyer bouwde Stynen het architectenbureau uit tot een van de belangrijkste spelers in het veld. In hun naoorlogse werk lag de nadruk op rationaliteit, rigoureuze maatvoering en zorg voor een bouwfysisch volmaakte uitvoering en afwerking. In Oostende bouwden ze, als laureaat van een wedstrijd, het casino (1948 e.v.), waar ze het modernisme met klassieke elementen een mondaine allure poogden te geven. Het flatgebouw De Zonnewijzer in Antwerpen (1955) , het Muziekconservatorium annex Kunstencentrum deSingel in Antwerpen (1960 e.v.) en de Sint-Ritakerk in Harelbeke (1961) zijn voorbeelden van een verfijnd brutalisme, bedoeld als hommage aan Le Corbusier. Spraakmakend was ook de BP-toren in Antwerpen, opgetrokken met vernieuwende constructietechnieken (1959 e.v.).
Twee maal maakte Braem de balans op van het oeuvre van Léon Stynen. Een eerste artikel over Stynen schreef hij in 1965 voor een tentoonstellingscatalogus, gepubliceerd naar aanleiding van zijn 65ste verjaardag. Als volleerd woordkunstenaar wikt en weegt hij zijn oordeel. Tussen de regels lees je tegelijkertijd waardering en kritiek. Hij stelde vast dat zijn werk vele interpretaties toeliet. Zo plaatst hij bijvoorbeeld Stynens ‘bouwen volgens de rede’ tegenover gebrek aan fantasie, zijn grote scheppingskracht tegenover bezonnenheid en zijn revolutionair accent tegenover smaakvol conformisme. In 1973, bij de uitreiking van de architectuurprijs van de Société Centrale d’Architecture de Belgique aan Stynen, schetste Braem opnieuw de betekenis van het werk van zijn collega. Ook nu krijgt het ‘klassieke’ werk van Stynen veel waardering. Met zijn bouwen volgens de rede zette Stynen volgens Braem de grote traditie van Henry Van de Velde voort.

zaterdag 27 juni 2015

1948. Hotel Alfa


1948. Op de dijk


De O286 vertrekkensklaar - het jaar 1948


(collectie Henri Christiaen)

O286 kiest het ruime sop in 1948.


(collectie Henri Christiaen)

Corrida (stierengevecht) op de velodroom , ....... 1948


(collectie Nick Vanslembrouck)

1948 : de Noordende III bij vertrek uit de Oostendse haven.

Het schip werd voor het eerst in gebruik genomen in 1946. Het werd uit de vaart genomen in 1968. Vanaf 1951 werd het in Congo gebruikt. In 1968 tot zinken gebracht in de Congo stroom. (collectie Egide Vanhooren)

1948 : koperskaart voor de 2e jaarbeurs.

(collectie Egide Vanhooren)

Het laden of lossen van auto's (Austins ?) van of op een ferry


vrijdag 26 juni 2015

De North Sea Yacht Club werd in de winter van 1946-1947 gesticht door een groep jonge eigenaars van Snipes en Papillons.

Toen Henri Serruys, de burgemeester van Oostende, het Montgomerydok aan de club ter beschikking stelde, werd onze zeilclub opgericht, de North Sea Yacht Club.

Carnaval te Oostende maart 1947 voor Hôtel de Parc (De Plate)


1947. “Princesse Marie José” naar de schroothoop.


Mu.ZEE is hét kunstmuseum aan zee. Gebouwd in 1947.

 Het modernistische gebouw met z'n glazen gevel van architect Gaston Eysselinck werd in 1947 ontworpen voor de coöperatieve S.E.O. (Spaarzaamheid Economie Oostende) en deed jaren dienst als warenhuis. Enkele jaren na het faillissement in 1981 kocht het provinciebestuur het en in 1986 vond het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst (PMMK) er onderdak. In 2008 was er een belangrijke uitbreiding met de collectie van het Oostendse Museum voor Schone Kunsten.

1947. Aandenken aan de 25ste verjaardag van de postzegelkring van Oostende (1922-1947) (De Plate)


Ingekleurde postkaart van de vaargeul, in 1947


Het Petit Paris in 1947