Tijdens de eerste wereldoorlog had schilder Alfred BASTIEN
(1873-1955), op voorstel van Koning Albert I, heel wat schetsen gemaakt
met de bedoeling om later een groot oorlogspanorama te schilderen.
Aan de hand van zes grote voorstudies ging hij op zoek naar
geldschieters. Enkele bankiers waren bereid gebonden voldoende geld
bijen te brengen om het gigantisch werk uit te voeren.
In 1920
begonnen de vier schilders, waarvan Alfred Bastien de leiding had, in
het bestaand panoramagebouw (thans de Grote Moskee van Brussel) aan de
Maurice Lemonnierlaan te Brussel, gelegen in het Jubelbank te Brussel ,
aan de “Panorama van de Yser”. Het werk nam 340 dagen in beslag.
Het doek werd 14 m hoog en 115 m lang. Het panorama, opgesteld in een
cirkelvorm had een diameter van ruim 40 meter. Voor het linnen werd
40.000 frank betaald en de aanschaf van verf en schildersbenodigdheden
bedroeg 20.000 frank.
Het werd een voorstelling van het westelijk
gedeelte van het front met de duinen en de zee, de Belgen aan de Ijzer,
de overweldigende hulp van de Franse troepen, Nieuwpoort met het vitale
sluizencomplex, Diksmuide en tenslotte Ieper, met het beeld van de
verwoeste Lakenhalle en de kathedraal, dat de Britse betrokkenheid moest
symboliseren.
Voor de uitbating werd op 12 april 1924 de
“Société Coopérative du Panorama de l’Yser” opgericht door zeven leden :
Baron Henri Lambert (industrieel en voorzitter van de Banque Lambert),
Barom Edouard Louis Empain (industrieel en hood van de bankgroep
Empain), de heer Jules Ingenbleek (Privé secretaris van Koning Albert I)
en de heel Maurice Philippson (industrieel en bankier) en de banken
Société Générale, Bank van Brussel en Banque d’Outremer.
Vanaf
mei 1921 stond het Ijzerpanorama opgesteld in een gehuurd panoramagebouw
(zo’n gebouw werd ook ‘rotonde’ genoemd) te Brussel aan het Jubelpark.
Daarna verhuisde het naar de nepklassieke rotonde aan de Maurice
Lemonnierlaan te Brussel, waar in de jaren 1880 het “Panorama van
Waterloo” van Charles Castelli werd geëxposeerd. Op 4 augustus 1924 werd
het voor het publiek opengesteld. De entreeprijs bedroeg 2.50 frank. De
expositie werd een geweldig succes; drie jaar later telde men ruim
740.000 bezoekers.
Er verschenen souveniruitgaven van het
panorama : prentbriefkaarten, vouwkaarten, kleurenreproducties in mapjes
en losse kleurprenten op grotere formaten (18 x 24 cm en 27 x 36 cm).
De grootste kon zelfs aan elkaar geplakt worden tot een verkleind
panorama van 44 cm hoogte en 340 cm lengte.
In 1923 besloot de
eigenaar het gebouw te verkopen aan de firma Van Gendt uit Brussel, die
het gebouw omvormde tot een garage. Daardoor diende het consortium van
banken een nieuw onderkomen te zoeken voor het doek. Na lange en
moeizame besprekingen viel de keuze op Oostende. Honderdduizenden
Engelse bezoekers bezochten jaarlijks de slagvelden en begraafplaatsen
van hun gesneuvelde landgenoten en waren dus potentiële bezoekers voor
ene nieuw Ijzerpanorama.
Na uitgebreide onderhandelingen met de
Stad Oostende werd besloten dat de bankiersgroep en de Stad Oostende elk
de helft van de bouwkosten van het panoramagebouw voor hun rekening
zouden nemen. Als bijzondere voorwaarde werd bedongen dat in 1931 het
gehele gebouw, inclusief het panorama en alle benodigdheden (totale
waarde 700.000 frank) in eigendom zou worden overgedragen aan de Stad
Oostende.
De bouw van het Panoramagebouw werd in februari 1924
toevertrouwd aan de “TV Bonquet en Lowet” en reeds op zondag 7 september
1924 werd het in gebruik genomen. De tentoonstelling was de gehele dag
geopend van 1 tot 21 uur en de toegangsprijs bedroeg 3 frank.
De
exploitatie verliep aanvankelijk vrij succesvol, maar in 1938-1939
kwamen er nauwelijks bezoekers meer. Daarentegen wilde de Stad Oostende
het terrein waarop het gebouw gevestigd was, en dat zeer gunstig gelegen
was, voor andere doeleinden gebruiken.
Na langdurige
onderhandelingen werd uiteindelijk besloten het doek over te dragen aan
het Koninklijk Legermuseum te Brussel en zou het dus in staatsbezit
komen. Het zou tentoongesteld worden in de “Bordiauhal”. Door het
uitbreken van de Tweede wereldoorlog kon de verhuizing echter niet
doorgaan.
Het panoramagebouw werd op 23 september 1940 rond 03u30
zwaar beschadigd door ene Brits bombardement. Hierbij liep het doek op
verschillende plaatsen beschadigingen op.
Na de bevrijding van
Oostende in september 1944 bevond het doek zich in een erbarmelijke
staat. Het was aangetast door vocht en schimmel en het telde meer dan
400 grotere en kleinere beschadigingen. Daarenboven werd de rotonde
gebruikt als opslagplaats voor oude metalen.
De oorlogsschade aan
het panoramagebouw zelf was ook zeer aanzienlijk en werd in 1947
geschat op 400.000 frank (volgens een andere bron tot 97.000 frank). In
maart 1947 werd het doek dan toch geschonken aan het Koninklijk
Legermuseum, maar het doek bleef nog ruim drie jaar in de rotonde
hangen. Inmiddels werd het gebouw voor heel wat initiatieven gebruikt,
o.a. herscholing voor werklozen, tehuis voor achtergelaten en
verwaarloosde dieren (Blauw Kruis).
In maart 1950 werd definitief
de beslissing genomen dat het gebouw moest worden ontruimd. Zoals voor
het uitbreken van de wereldoorlog voorzien was werd het zwaar beschadigd
doek overgebracht naar het Legermuseum te Brussel.
In september
1950 werd het doek door geniesoldaten van het Belgische leger losgemaakt
en op 20 september 1950 werd het overgebracht naar de grote hal van het
Koninklijk Legermuseum te Brussel. Daar werd het in december 1950
uitgerold over een metalen rooster en herstelden de geniesoldaten, in
een onverwarmde hal, meer dan 400 gaten en scheuren.
Begin
januari 1951 werd het doek opgehangen aan de spanten van de grote hal.
De Brusselse brandweer spoor – met brandslangen – het doek helemaal
schoon. Een eigenaardige manier van restauratie, maar toch was Alfred
Bastien, die de verplaatsingswerkzaamheden van dichtbij had gevolgd,
verheugd over het resultaat van de schoonmaakactie : de kleuren kwamen
als nieuw tevoorschijn.
Na de schoonmaak werd het inmiddels hard
geworden doek ingesmeerd met lijnolie om het weer soepel te maken en de
hechting van nieuwe verf te bevorderen. De talrijke schimmelplekken
werden behandeld en de beschadigde plekken werden opnieuw overschilderd
door Alfred Bastien en enkele medewerkers. Deze restauratie kostte het
Legermuseum 240.000 franken.
Hierna werd het enorme doek
opgehangen in de noordelijke hal, waar in vroegere tijden de
dressuurwedstrijden van het Belgisch Leger plaatsvonden. Van 16 juni tot
29 juli kon het publiek opnieuw genieten van het werk van Alfred
Bastien en zijn helpers. Maar nog datzelfde jaar werd de grote hal voor
het publiek gesloten (en bleef dat gedurende ongeveer 20 jaar).
Inmiddels demonteerden soldaten van de Belgische Genietroepen de metalen
constructie van het panoramagebouw in Oostende. Gezien men de
verwachting had deze constructie te kunnen gebruiken bij een nieuw te
bouwen panoramagebouw werden de onderdelen opgeslagen in bergruimten van
het Legermuseum.
De rest van het gebouw werd in 1952 afgebroken door een plaatselijke aannemer.
In 1956 werd het nieuwe stadhuis van Oostende gebouwd op de plaats waar eens het gebouw met het IJzerpanorama had gestaan.
Een nieuw panoramagebouw bleek nadien financieel onmogelijk.
Daarenboven had het grote doek in de loop der tijd erg te lijden gehad
onder de slechte klimatologische omstandigheden in de nieuwe
verblijfplaats. De onderkant rafelde uit, verf bladderde af door de
onophoudelijke uitzetting en krimp van het doek ten gevolge van
temperatuursverschillen en de restauratie van 1951 bleek op niet
oordeelkundige wijze te zijn uitgevoerd.
In 1979 werd berekend
dat de volledige restauratie van het doek 11 miljoen frank zou kosten,
wat financieel onhaalbaar bleek. Het Ijzerpanorama bleef tot dat
tijdstip evenwel te bezichtigen, ook nadat in de noordelijke hal de
nieuwe luchtvaartafdeling werd gevestigd.
In 1980 moet de hal
volledig opnieuw geschilderd worden en om praktische redenen werd het
doek daarom verwijderd. Het werd in stroken gesneden die werden opgerold
en opgeborgen in een depot van het museum in Namen. Sindsdien zijn er
geen plannen meer gemakt om het Ijzerpanorama weer aan het publiek te
tonen, ook niet in het kader van de herdenkingen van de “Grote Oorlog”.
De restauratie en de bouw van een nieuwe huisvesting zijn onbetaalbaar
geworden. Gevreesd moet dan ook worden dat het Ijzerpanorama nooit meer
te zien zal zijn, tenzij onder digitale vorm.
(foto beeldbank) |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten