Leon Spilliaert (Oostende, 28 juli 1881 – Brussel, 23 november 1946)
was een van de voornaamste Belgische kunstschilders van het symbolisme.
Zijn vader Leonard-Hubert Spilliaert (1851-1928) baatte een kapperszaak
annex parfumerie uit in de Oostendse Kapellestraat en creëerde eigen
parfums zoals "Brise d'Ostende". Leons moeder Leonie Jonckheere
(1853-1937), katholiek opgevoed, hield zich op de achtergrond. De jonge
Leon, de oudste van zeven kinderen, liep school in het
Onze-Lieve-Vrouwecollege Oostende, waar ook James Ensor leerling was
geweest, twintig jaar vroeger. De jonge Spilliaert had van nature een
artistieke aanleg. Getuige daarvan zijn zijn schoolschriften die
uitvoerig verlucht waren met schetsen. Toen hij 18 jaar was, in 1899,
liet hij zich inschrijven aan de Kunstacademie te Brugge, maar dit bleek
een ontgoocheling en hij verliet ze na enige maanden al.
In 1900
bezocht hij, met zijn vader, de Wereldtentoonstelling te Parijs en hij
ontdekte er de werken van Jan Toorop, Giovanni Segantini, Ferdinand
Hodler, Gustav Klimt, Aubrey Beardsley en Walter Crane.
Van 1903
tot 1904 ging hij in dienst bij de toen bekende Brusselse uitgever
Edmond Deman en werd hij er bevriend met de Fransschrijvende dichter en
kunstcriticus Emile Verhaeren, die hem sterk aanmoedigde. Er ontstond
een verhouding met Paule, de dochter van zijn werkgever, die echter
uitliep op een sentimentele ontgoocheling, waardoor hij lange tijd
gedeprimeerd raakte.
Hierop poogde hij in Congo-dienst te raken,
maar ook dit lukte niet, ingevolge zijn fysieke toestand: Spilliaert
leed aan astma. Met een aanbevelingsbrief van Verhaeren kwam hij in
Parijs terecht, ook bij een uitgever, in januari 1904. In november van
hetzelfde jaar verliet hij echter weer Parijs. Maar hij hield er wel een
kennismaking met de kunsthandelaar Clovis Sagot aan over, die ook
verkoper was voor Pablo Picasso.
Op verzoek van uitgever Deman
zou hij in 1907 Le sculpteur de masques van Fernand Crommelynck
illustreren, het werd wel een mislukking, maar hij bleef vriend met
Crommelynck. In 1908 werd hij door Stefan Zweig aanbevolen bij de Weense
kunsthandelaar Hugo Heller. Het was weer Verhaeren die Spilliaert bij
Zweig had gebracht, een jaar later nam hij deel aan de Salon de
Printemps van Jean De Mot.
In 1911 plaatste hij een belangrijke
inzending op de Salon des Indépendants van Brussel. De
dichter-kunstcriticus Guillaume Apollinaire wijdde er de inleiding aan
het kubisme. Andere deelnemers waren onder andere Archipenko, Albert
Gleizes, Robert Delaunay, Henri le Fauconnier, Fernand Léger.
In
het tijdschrift L'Art Moderne recenseerde Franz Hellens in 1912 de
inzendingen van Spilliaert in de Brusselse salons Doe stil voort, Le
Sillon en de Galerie Georges Giroux. Een andere vriend, Henri
Vandeputte, opende in Parijs een galerie met werken van Spilliaert.
In 1914, bij het begin van de Eerste Wereldoorlog, werd hij
gemobiliseerd bij de Garde Civique. Dit zinde Spilliaert helemaal niet
en, net als destijds in de Academie te Brugge, ontliep hij de dienst. Op
23 december 1916 trouwde hij met Rachel Vergison en in maart van het
jaar daarop ging het koppel in Brussel wonen. Op 15 november 1917 werd
hun enig kind, Madeleine, geboren. Spilliaert maakte zijn beste werken
in een vrij korte periode en voornamelijk 's nachts, tussen zijn eerste
verblijf in Parijs en zijn huwelijk in 1916. Doordat hij een maaglijder
en een slechte slaper was, maakte hij lange nachtwandelingen in de stad
en langs de zee. Alzo ontstond Spilliaerts donkere, onvatbare,
raadselachtige werk waar het licht kunstmatig is, de sfeer duister. De
werken kwamen tot stand met veelal gemengde technieken zoals
Oost-Indische inkt, gewassen krijt, waterverf, pastel op karton of
papier. Dit stelde hem in staat om vrij snel te werken.
Intussen
poogde Spilliaert het Belgische oorlogsgeweld te ontvluchten en naar
Zwitserland te trekken. Stefan Zweig zou er zelfs voor contact zorgen
met Lenin, die daar in ballingschap verbleef. Het ging echter niet door.
Na de oorlog vond hij de Oostendse zee terug en in 1918 verschenen zijn
Plaisirs d'Hiver in de Collection du Petit Artiste. In 1919 publiceerde
hij, in L'Art libre, een bewogen tekst, waarin hij zijn vriendschap en
bewondering voor Ensor omschreef. De arrogante Ensor zelf had
aanvankelijk wel een afstandelijker houding.
In 1920 ondertekende
Spilliaert zijn eerste contract bij Paul-Gustave Van Hecke en André de
Ridder, galeriehouders van Sélection, Atelier d'Art moderne in Brussel.
Een te opvallende voorkeur voor de expressionistische kunstenaars
Constant Permeke, Frits Van den Berghe en Gustave De Smet belemmerde
echter een vlotte samenwerking. Toch verzorgde hij het omslagblad van
het Sélection-tijdschrift, waarin Apollinaire zijn recensies
gepubliceerd had.
Een nieuwe vriend, Walter Schwarzenberg, bood
hem in 1922, in zijn Brusselse galerie Centaure, zijn eerste eigen
tentoonstelling aan. Paul Haesaerts zegde hem een monografie toe in
Artes Belgicae Hodiernae, doch er kwam niets van in huis. Toch hield hij
daar weer een vriend aan over.
Henri Vandeputte bezong de lof
omtrent het werk van de Oostendse kunstenaar in Parijs. Met zijn vrouw
trok Spilliaert naar St-Jacques-les-Mouillères, nabij het Zuidfranse
Grasse, waar Vandeputte verbleef. Hij zou er 's winters vaker heengaan.
Het overlijden van zijn vader, in 1927, bracht hem uit de financiële
zorgen, zodat hij van toen af ongeveer geen werken meer verkocht. Voor
P.-G. Van Hecke verzorgde hij nu de tekstplaten van het surrealistische
tijdschrift Variétés. De bekende Brusselse Galerie Georges Giroux
organiseerde een belangrijke Exposition Léon Spilliaert in 1929.
In 1932 ging hij, met zijn dochter, op vakantiereis naar Italië,
Zwitserland en Oostenrijk. Madeleine (1917-2005) begaf zich aan de
pianostudie en daarom ging het gezin zich in Brussel vestigen.
Het vriendschappelijke contact met de Oostendse jurist-politieker
Adolphe Van Glabbeke bracht de Spilliaerts meermaals naar de Hoge Venen
en de Ardennen, vanaf 1937. In dat jaar trad hij ook toe tot Les
Compagnons de l'Art. Luc en Paul Haesaerts waren er de bezielers van.
Constant Permeke, Hippolyte Daeye, Edgard Tytgat, Jean Brusselmans, Paul
Delvaux en Oscar Jespers behoorden ook tot deze ongebonden kunstenaars.
Onder de oorlog, van 1940 tot 1944, ontliep Spilliaert elke gelegenheid
tot exposeren in Duitsland. Het Brusselse gezin had het in die
oorlogstijd niet breed. Hij schilderde overwegend zijn bomen-reeksen. In
1944 organiseerde het Paleis voor Schone Kunsten de grote
Spilliaert-expositie, te Brussel. Lijdend aan angina pectoris
(hartkramp) stierf Leon Spilliaert op 23 november 1946, te Brussel. Hij
ligt begraven op de begraafplaats aan de Stuiverstraat in Oostende.
(wiki) |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten