Zoeken in deze blog

zondag 7 juni 2015

1946, Leon Spilliaert gestorven op 23 november.












Leon Spilliaert (Oostende, 28 juli 1881 – Brussel, 23 november 1946) was een van de voornaamste Belgische kunstschilders van het symbolisme.
Zijn vader Leonard-Hubert Spilliaert (1851-1928) baatte een kapperszaak annex parfumerie uit in de Oostendse Kapellestraat en creëerde eigen parfums zoals "Brise d'Ostende". Leons moeder Leonie Jonckheere (1853-1937), katholiek opgevoed, hield zich op de achtergrond. De jonge Leon, de oudste van zeven kinderen, liep school in het Onze-Lieve-Vrouwecollege Oostende, waar ook James Ensor leerling was geweest, twintig jaar vroeger. De jonge Spilliaert had van nature een artistieke aanleg. Getuige daarvan zijn zijn schoolschriften die uitvoerig verlucht waren met schetsen. Toen hij 18 jaar was, in 1899, liet hij zich inschrijven aan de Kunstacademie te Brugge, maar dit bleek een ontgoocheling en hij verliet ze na enige maanden al.
In 1900 bezocht hij, met zijn vader, de Wereldtentoonstelling te Parijs en hij ontdekte er de werken van Jan Toorop, Giovanni Segantini, Ferdinand Hodler, Gustav Klimt, Aubrey Beardsley en Walter Crane.
Van 1903 tot 1904 ging hij in dienst bij de toen bekende Brusselse uitgever Edmond Deman en werd hij er bevriend met de Fransschrijvende dichter en kunstcriticus Emile Verhaeren, die hem sterk aanmoedigde. Er ontstond een verhouding met Paule, de dochter van zijn werkgever, die echter uitliep op een sentimentele ontgoocheling, waardoor hij lange tijd gedeprimeerd raakte.
Hierop poogde hij in Congo-dienst te raken, maar ook dit lukte niet, ingevolge zijn fysieke toestand: Spilliaert leed aan astma. Met een aanbevelingsbrief van Verhaeren kwam hij in Parijs terecht, ook bij een uitgever, in januari 1904. In november van hetzelfde jaar verliet hij echter weer Parijs. Maar hij hield er wel een kennismaking met de kunsthandelaar Clovis Sagot aan over, die ook verkoper was voor Pablo Picasso.
Op verzoek van uitgever Deman zou hij in 1907 Le sculpteur de masques van Fernand Crommelynck illustreren, het werd wel een mislukking, maar hij bleef vriend met Crommelynck. In 1908 werd hij door Stefan Zweig aanbevolen bij de Weense kunsthandelaar Hugo Heller. Het was weer Verhaeren die Spilliaert bij Zweig had gebracht, een jaar later nam hij deel aan de Salon de Printemps van Jean De Mot.
In 1911 plaatste hij een belangrijke inzending op de Salon des Indépendants van Brussel. De dichter-kunstcriticus Guillaume Apollinaire wijdde er de inleiding aan het kubisme. Andere deelnemers waren onder andere Archipenko, Albert Gleizes, Robert Delaunay, Henri le Fauconnier, Fernand Léger.
In het tijdschrift L'Art Moderne recenseerde Franz Hellens in 1912 de inzendingen van Spilliaert in de Brusselse salons Doe stil voort, Le Sillon en de Galerie Georges Giroux. Een andere vriend, Henri Vandeputte, opende in Parijs een galerie met werken van Spilliaert.
In 1914, bij het begin van de Eerste Wereldoorlog, werd hij gemobiliseerd bij de Garde Civique. Dit zinde Spilliaert helemaal niet en, net als destijds in de Academie te Brugge, ontliep hij de dienst. Op 23 december 1916 trouwde hij met Rachel Vergison en in maart van het jaar daarop ging het koppel in Brussel wonen. Op 15 november 1917 werd hun enig kind, Madeleine, geboren. Spilliaert maakte zijn beste werken in een vrij korte periode en voornamelijk 's nachts, tussen zijn eerste verblijf in Parijs en zijn huwelijk in 1916. Doordat hij een maaglijder en een slechte slaper was, maakte hij lange nachtwandelingen in de stad en langs de zee. Alzo ontstond Spilliaerts donkere, onvatbare, raadselachtige werk waar het licht kunstmatig is, de sfeer duister. De werken kwamen tot stand met veelal gemengde technieken zoals Oost-Indische inkt, gewassen krijt, waterverf, pastel op karton of papier. Dit stelde hem in staat om vrij snel te werken.
Intussen poogde Spilliaert het Belgische oorlogsgeweld te ontvluchten en naar Zwitserland te trekken. Stefan Zweig zou er zelfs voor contact zorgen met Lenin, die daar in ballingschap verbleef. Het ging echter niet door. Na de oorlog vond hij de Oostendse zee terug en in 1918 verschenen zijn Plaisirs d'Hiver in de Collection du Petit Artiste. In 1919 publiceerde hij, in L'Art libre, een bewogen tekst, waarin hij zijn vriendschap en bewondering voor Ensor omschreef. De arrogante Ensor zelf had aanvankelijk wel een afstandelijker houding.
In 1920 ondertekende Spilliaert zijn eerste contract bij Paul-Gustave Van Hecke en André de Ridder, galeriehouders van Sélection, Atelier d'Art moderne in Brussel. Een te opvallende voorkeur voor de expressionistische kunstenaars Constant Permeke, Frits Van den Berghe en Gustave De Smet belemmerde echter een vlotte samenwerking. Toch verzorgde hij het omslagblad van het Sélection-tijdschrift, waarin Apollinaire zijn recensies gepubliceerd had.
Een nieuwe vriend, Walter Schwarzenberg, bood hem in 1922, in zijn Brusselse galerie Centaure, zijn eerste eigen tentoonstelling aan. Paul Haesaerts zegde hem een monografie toe in Artes Belgicae Hodiernae, doch er kwam niets van in huis. Toch hield hij daar weer een vriend aan over.
Henri Vandeputte bezong de lof omtrent het werk van de Oostendse kunstenaar in Parijs. Met zijn vrouw trok Spilliaert naar St-Jacques-les-Mouillères, nabij het Zuidfranse Grasse, waar Vandeputte verbleef. Hij zou er 's winters vaker heengaan.
Het overlijden van zijn vader, in 1927, bracht hem uit de financiële zorgen, zodat hij van toen af ongeveer geen werken meer verkocht. Voor P.-G. Van Hecke verzorgde hij nu de tekstplaten van het surrealistische tijdschrift Variétés. De bekende Brusselse Galerie Georges Giroux organiseerde een belangrijke Exposition Léon Spilliaert in 1929.
In 1932 ging hij, met zijn dochter, op vakantiereis naar Italië, Zwitserland en Oostenrijk. Madeleine (1917-2005) begaf zich aan de pianostudie en daarom ging het gezin zich in Brussel vestigen.
Het vriendschappelijke contact met de Oostendse jurist-politieker Adolphe Van Glabbeke bracht de Spilliaerts meermaals naar de Hoge Venen en de Ardennen, vanaf 1937. In dat jaar trad hij ook toe tot Les Compagnons de l'Art. Luc en Paul Haesaerts waren er de bezielers van. Constant Permeke, Hippolyte Daeye, Edgard Tytgat, Jean Brusselmans, Paul Delvaux en Oscar Jespers behoorden ook tot deze ongebonden kunstenaars.
Onder de oorlog, van 1940 tot 1944, ontliep Spilliaert elke gelegenheid tot exposeren in Duitsland. Het Brusselse gezin had het in die oorlogstijd niet breed. Hij schilderde overwegend zijn bomen-reeksen. In 1944 organiseerde het Paleis voor Schone Kunsten de grote Spilliaert-expositie, te Brussel. Lijdend aan angina pectoris (hartkramp) stierf Leon Spilliaert op 23 november 1946, te Brussel. Hij ligt begraven op de begraafplaats aan de Stuiverstraat in Oostende.
(wiki)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten